Dossiers

Gesprek met Jean-Luc Plouvier

Stille film, met live begeleiding

CINEMATEK heeft in de loop van zijn geschiedenis altijd bijzondere aandacht besteed aan de stomme film.

Gesprek met Jean-Luc Plouvier

Stille film

met live begeleiding

We spraken hierover met Jean-Luc Plouvier, artistiek directeur van het ICTUS-ensemble, en onze pianist met de meeste dienstjaren op de teller.

CINEMATEK heeft in de loop van zijn geschiedenis altijd bijzondere aandacht besteed aan de stomme film. Dat toont zich in de grote verzameling films uit de eerste decennia van de cinema, met heel wat unieke nitraatprints, in de restauratieprojecten van het archief (vaak in samenwerking met andere archieven, zoals bij de Chaplinrestauratie One A.M., die figureert in de livesessies), in de keuze om in de filmprogrammatie ruime aandacht te besteden aan stille cinema, en in de jarenlange traditie om deze films zo goed als altijd te vertonen met live muzikale begeleiding. Een centrale rol is daarin voorbehouden voor onze vaste pianisten. We spraken hierover met Jean-Luc Plouvier, artistiek directeur van het ICTUS-ensemble, en onze pianist met de meeste dienstjaren op de teller.

D’un côté, il s’agit d’être loyal envers un art qui a très rapidement conquis sa maturité et même sa perfection : le cinéma muet n’est pas plus l’enfance de l’art du cinéma que Giotto n’est l’enfance de l’art de la peinture

(Jean-Luc Plouvier)

“Ik ben begonnen bij het Filmmuseum in 1982, toen ik 18 jaar was, in reactie op een advertentie. Er was daar beslist om als enige ter wereld een zaaltje met 30 zitplaatsen voor te behouden voor de vertoning van twee stomme films per avond. Dan was het zaak om een ploeg muzikanten samen te stellen die kon voldoen aan het radicale edict van stichter-conservator Jacques Ledoux: geen dag zonder stomme film, geen stomme film zonder muziek. Soms zat de zaal vol, soms was ze leeg. Was er na 15 minuten geen toeschouwer opgedaagd, dan kon ik naar huis.

Mijn auditie was bij Ledoux zelf, die nadien mijn omzwervingen en vooruitgang is blijven volgen. Ik was geïntimideerd door zijn intelligentie, waarachter je een moeilijk te controleren karakter kon vermoeden, ondanks die eeuwige halve glimlach. In het Museum zag ik verwijzingen naar de geschiedenis van het surrealisme, waar ik volstrekt verzot op was. Ledoux zelf had de cinefilie te pakken gekregen op vijftienjarige leeftijd, bij een retrospectieve Luis Buñuel. Ik was net begonnen aan het Conservatorium. Je leert er een pianoklank opbouwen vanuit het gewicht van de arm en de rugspieren, maar die techniek was in tegenspraak met wat Ledoux verwachtte in de muzikale uitdrukking: breekbaarheid, mysterie en allusie. “Je speelt te hard, maar je kunt blijven.” Vervolgens liet hij mij onder de hoede van Fernand Schirren, de enige pianist die gedurende jaren de stomme films had begeleid.

Schirren was muzikaal directeur geweest van het ballet van Maurice Béjart en sterdocent aan diens dansschool Mudra. Hij was een eerder pittoresk personage, die dat pittoreske overigens meticuleus ensceneerde. Hij zette zijn Brusselse accent soms extra in de verf wat op een prettige manier in contrast stond met zijn onbetwiste statuut van wijze man. Anna Teresa De Keersmaeker zei van hem dat hij “een erg Brusselse versie van het Taoïsme” had ontwikkeld. Het Schirren-systeem was gebaseerd op het idee van de eeuwige beweging: het accent in de muziek geeft ondersteuning en stabiliteit, hij noemde het de “Boum”, en moet altijd gecorrigeerd en opnieuw opgestart worden door de “Hé”, een ontsnapping, een sprong in de lucht. Schirren deed zich voor als eerst en vooral een percussionist, later ook geluidstechnicus-monteur op zijn bandrecorder. Net als Glenn Gould was hij een pianist met misprijzen voor de piano en dat imago van grandeur errond. Hij heeft me geleerd, soms op een plagerige manier (“blijf vooral niet plakken” of “bravooo, ge speelt echt goed, maar dat is het probleem niet!”), om het “pianisme” de rug toe te keren en filmbegeleiding te begrijpen in termen van montage en dosering van energie.

Zonder voorbereiding improviseren op stomme films is een bijzondere discipline, sterk te onderscheiden van het schrijven van filmmuziek. De pianist staat niet aan de kant van de regisseur en de monteur, die voorbereid zijn en hun werk meestal verbergen. Ik heb het nu over de concrete ruimtelijke situatie waarbij je net zoals de andere toeschouwers voor het scherm zit, op de eerste rij of ervoor, als een vertegenwoordiger van het publiek die met muzikale vertolking getuigt over hun rêverie.

Achtendertig jaar na mijn eerste stomme film ervaar ik nog altijd plankenkoorts bij het begin van elke voorstelling. Het kiezen van de juiste stijl is een eeuwige kwelling. Waarom? Omdat er een onoplosbare spanning zit in dit specifieke ambacht. Langs de ene kant ben je loyauteit verplicht aan een kunstvorm die in de stomme film zeer snel zijn maturiteit en zelfs perfectie heeft bereikt. De stomme film is net zomin cinema in zijn kinderschoenen als Giotto dat is voor de schilderkunst. Het is dom en kwaadaardig om stomme films te begeleiden met openlijke suggesties van onhandigheid en primitivisme. Langs de andere kant is film ook een populaire kunst, die pretentie tot ernst tot een puinhoop kan herleiden. De muzikant voor stomme films is dus veroordeeld tot een nooit eindigende onderhandeling tussen respect voor meesterwerken en een populaire insteek die herinnert aan gekende refreinen, het populaire lied, aan dans- en feestmuziek. Om eerlijk te zijn, ik ken niets opwindender.”

– Jean-Luc Plouvier